Gevoel van veiligheid

Een schijtlaars, dat ben ik. Een bangerd. Mijn hele leven al. Als kind was ik bang in het donker en voor kinderlokkers. Later veranderde dat in angst voor inbrekers en andere enge mannen. Toen ik tussen twee huwelijken een tijdje alleen woonde, barricadeerde ik voor het slapen gaan de voordeur en dan lag ik soms nog uren verstijft in bed als ik dacht iets te horen. Ik moest er niet aan denken dat er vreemden in mijn huis zouden gaan snuffelen naar de waardevolle spullen die ik nooit gehad heb.

Misschien lag het aan de grote stad, want sinds we in Zeijen wonen, heb ik daar vrijwel geen last meer van gehad. Ik voelde me hier meteen veilig. Thuis, in het dorp en in de wijde omtrek. Een paar nachten alleen zijn als Erno een weekendje met vrienden op stap gaat, maakt me niet uit. Ik slaap dan onrustiger maar bang ben ik niet. Ook niet als ik wandel in de omgeving van Zeijen, uren loop ik in mijn eentje met de hond door het bos, langs de hei en op de fietspaden. Een keer kwam ik iemand tegen die ik niet helemaal vertrouwde, ik heb net gedaan of ik een telefoongesprek voerde. Natuurlijk gebeurde er niets. Op een ander moment heb ik een dronken jager bijna van het bruggetje over de Wiek in het water geduwd toen hij binnen mijn comfortzone kwam. De waarschuwing dat ik het echt zou doen was genoeg om hem te doen afdruipen.

Tot zover mijn veilige gevoel. Eerst geruchten dat er insluipers in tuinen aan de Reeërweg zijn gesignaleerd. Vervolgens het verhaal van een stelletje kerels die de deuren langs gaan zogenaamd om de cv-ketel schoon te maken. Tot slot vertelde een bewoonster dat er in de Margrietstraat kortgeleden een poging tot inbraak is geweest. De deurklink van de achterdeur was afgebroken en het slot ontwricht. Nou, en toen was het gedaan met mijn rust. Ik zei nog tegen Erno, ‘mij moeten ze eigenlijk nooit vertellen dat er is ingebroken, want dan doe ik geen oog meer dicht.’ Aldus geschiedde. De avond nadat ik het verhaal hoorde, heb ik het wasrek tegen de achterdeur gezet, als ze dan probeerden binnen te komen, veroorzaakte dat zo’n herrie dat we meteen wakker zouden zijn. Terwijl er al jaren een koord met belletjes aanhangt om me te waarschuwen dat er iemand binnenkomt als de deur van het slot is. Maar dacht je dat ik die nacht kon slapen, nee hoor, bij elk gerucht zat ik rechtop in mijn bed. Wat een aansteller, denk ik dan bij mezelf, want onze Bincky begint meteen te blaffen als er ook maar iets vreemds is.

Inmiddels slaap ik weer goed maar er is iets fundamenteel veranderd. ’s Morgens wakker worden en er met een glimlach achter komen dat de achterdeur de hele nacht wagenwijd heeft opengestaan, zal hier nooit meer gebeuren. Elke avond controleer ik nu alle deuren en ramen.

 

 

Houtkachel

Er zijn een paar regels waarmee Hagenezen in den vreemde laten horen hoe Haags ze kunnen praten:

‘Kom je thuis, kachel uit, wijf uit. Kind in de zeik. Sta je met je kouwe klauwe hout te hakken. Mot je met die kouwe klauwe ook nog eens hout in de kachel douwe.’

Van wie de tekst is, kan ik niet achterhalen. Volgens mij is het van de clichémannetjes, twee plat Haags sprekende personages van van Kooten en de Bie.

Ik ben opgegroeid in Den Haag. We woonden in een etagewoning, maar we hadden wel een open haard. Mijn vader stond op het balkon hout te hakken. Als hij ging fietsen en hij zag ergens hout liggen, nam hij stukken mee in zijn fietstas. Soms bezweek zijn fiets bijna onder het gewicht. Veel voorraad hadden we niet, daar was geen ruimte voor.

In alle schoolvakanties gingen we naar de Veluwe, in een vakantiehuis met een open haard, een allesbrander en een kolengestookt fornuis. Daar heb ik dikke boomstammen leren zagen met een trekzaag in een houtbok. Ik heb dus zeker uit mijn jeugd mee gekregen dat het gezellig is om bij het houtvuur te zitten en dat met bijlen en zagen spelen geweldig mooi werk is. Het was daarom niet raar dat ik zeker wist dat er naast een grote werkplaats, een open haard moest zijn, toen we een huis in het noorden zochten. Dat binnenbrandje heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een houtkachel.

Ik geniet er elke keer weer van als het stookseizoen is begonnen. De stoere meid uithangen als ik op mijn klompen hout ga halen uit het houthok achter in de tuin. Aanmaakhoutjes hakken. Elke ochtend de kachel schoonmaken, aslade legen.

Hout bestellen we altijd gekloofd en wel, maar soms krijgen we een boom en dan staan we samen met rode bezwete koppen stammetjes te klieven, te hakken en te zagen. Daarna smaakt de erwtensoep extra lekker.

Het stookseizoen loopt nu al zo’n beetje op zijn eind, nog een paar weken, dan gaat de houtmand naar de schuur. Alles wordt schoongemaakt. Er liggen dan alleen nog een paar blokjes hout onder de kachel voor een kille voorjaars of zomeravond totdat we de lekkerste warmte – de kachelwarmte – weer echt nodig hebben in het najaar.

Ik probeer ook maar wat

 

Begin februari was het een jaar geleden dat ik met deze wekelijkse column op de website van Zeijen ben begonnen. Nog steeds spreken dorpsgenoten me aan, ze noemen een verhaaltje dat ze leuk vonden of vragen hoe ik toch iedere week aan een onderwerp kom. Dat laatste was voor mijzelf ook de vraag toen ik begon. Hoe lang ga ik dat volhouden? Maar het lijkt wel of alles een onderwerp kan zijn. Noem een woord en ik schrijf erover.

Soms krijg ik de vraag of ik voorbeelden heb. Iemand als voorbeeld hebben is prima, na-apen werkt niet. Er zijn columnschrijvers die ik goed vind, ik lees hun werk om ervan te leren. Hoe bouwen de schrijvers hun verhaal op, hoe maken ze het verhaal mooi rond. Hoe verhoudt de titel zich tot de inhoud.

Ik ben een grote fan van Tommy Wieringa. Zijn columns in de zaterdagbijlage van het Dagblad van het Noorden lees ik altijd het eerst. Scherp en meedogenloos veegt hij de vloer aan met vluchtelingenhaters. Ik hou van zijn volle poëtische zinnen, terwijl ik zelf liever kleine en eenvoudige taal gebruik.

De verhaaltjes, ook in DvhN, van Ed van Tellingen over zijn autistische zoon in ‘Joost en zo’ vind ik prachtig. Zijn zorgen en dilemma’s, maar ook het plezier dat hij met Joost beleeft, beschrijft hij zo eerlijk en integer. Knap vind ik dat hij ogenschijnlijk dezelfde belevenissen steeds weer verrassend weet te brengen.

Met René Diekstra heb ik een sterk wisselende relatie. Nooit denk ik matig stukje, het verhaal deugd of ik vind het slecht. Als hij over depressie en suïcide schrijft is hij steengoed maar als hij andere onderwerpen aansnijdt, heb ik vaak iets van ‘dit had hij van mij mogen laten’. Smaken verschillen.

Als je van columns houdt, moet je echt die van de helaas jong overleden Martin Bril lezen, zijn column rokjesdag is legendarisch en zelfs verfilmd.

Bij schrijver Thomas Verbogt heb ik een jaar geleden een workshop column schrijven gevolgd. Het was meer een hoorcollege in de vorm van een podiumoptreden. Enthousiast geworden door zijn pleidooi voor het korte verhaal ben ik een paar weken later vrij impulsief met mijn columns op deze website begonnen.

Als ik namen van bekende columnschrijvers op een rijtje zet, zie ik ineens hoe weinig vrouwen ertussen zitten. Natuurlijk Aaf Brandt Corstius en Sylvia Witteman over hun hilarisch chaotische leven, deze twee vrouwen lees ik graag.

En ik zelf? Ik ben absoluut nog een beginneling. Ik probeer maar wat en soms pakt het goed uit.

 

Werkeloos

Tegenwoordig moet je zeggen dat je tussen twee banen bent, het liefst nog in het Engels ‘In between jobs’. Vind je dat een te moderne uitspraak, dan mag je nog net zeggen dat je werkzoekende bent. Ik weet nooit zo goed welk woord ik zelf wil gebruiken. Werkeloos is een rotwoord, klinkt lui.

Bij de herverdeling van het huishoudelijk werk is – toen ik mijn baan verloor – die taak geheel bij mij terecht gekomen. Ik werk dus wel degelijk, maar binnenshuis en onbetaald. Veel mensen die datzelfde werk buitenshuis doen krijgen daar gewoon salaris voor. Baanloos, ach van mij mag het, ik heb geen betaalde baan, maar betaaldebaanloos is zo’n vreemd woord. Om nou te gaan vertellen dat ik al drie jaar tussen twee banen zit op mijn zestigste. Dan begint iedereen toch terecht te lachen. Met een sabbatical van drie jaar kom ik ook niet weg.

Zo zeg ik ook liever dat ik ben wegbezuinigd in plaats van dat ik ontslagen ben. Het komt op hetzelfde neer, maar bij ontslag denken anderen altijd meteen ‘Wat heeft die voor ergs uitgespookt dat ze ontslagen is?’ Ik deed gewoon mijn werk en toen bedachten de heren zorgverzekeraars dat het goedkoper is om net afgestudeerde academici zonder ervaring het werk te laten doen in plaats van Hbo’ers met bakken vol ervaring. Dus werd ik om economische redenen ontslagen, wegbezuinigd wat mij betreft.

Hoe groot is de kans dat ik nog een betaalde baan vind? Ik weet het werkelijk niet. Als ik vanuit de werkgevers denk, is de kans klein. Er zijn genoeg vakgenoten met veel ervaring van rond de veertig die zoekende zijn. Net zo duur maar ze gaan veel langer mee. Maar aan de andere kant weten ze niet wat ze missen. Charmante, hardwerkende vijftigplusser met ook nog een arbeidshandicap, dat is een bak subsidie die een werkgever dan krijgt.

Maar wil ik nog wel in de geestelijke gezondheidszorg werken of moet ik iets totaal anders gaan doen? Ik weet het niet. Met schrijven – en dat is wat ik het liefst doe – is geen droog brood te verdienen als je geen Harry Potterboeken schrijft. De meeste schrijvers hebben er een baantje naast en schrijven in hun vrije tijd. Heeft iemand een tip voor een baantje ernaast? En zo niet, dan zit er dus niets anders op dan mezelf als een soort ‘jonge pensionado’ in het hokje ‘fitte, frisse en vrolijke oma’s’ weg te zetten. Mijn leef en werktempo heb ik inmiddels al aangepast.

De dag van de dit en de week van de dat

Vorige week was het de week van de euthanasie. Dat zal niemand ontgaan zijn want in de media werd er veel aandacht aan besteed. Maar wat de meeste mensen niet wisten, is dat het in dezelfde week – en wel op 16 februari – internationale pizza dag was. Kijk, dat ze de nationale molendag combineren met de landelijke fietsdag begrijp ik. Maar euthanasie en pizza’s?

Het lijkt een wildgroei van dagen en weken waarop en waarin we stil moeten staan bij van alles en nog wat. Volgens mij had je vroeger alleen Moederdag, Vaderdag, dierendag, de Boekenweek en internationale vrouwendag op 8 maart.

Dierendag op 4 oktober was blijkbaar niet genoeg, want op 4 april is het wereldzwerfdierendag. Vervolgens is het op 24 april proefdierendag en dan gaan we in de derde week van mei nog maar eens de week van het huisdier vieren. Persoonlijk is het wat mij betreft elke dag dierendag, of ze nou proef, zwerf of gewoon huisdier zijn.

Een paar jaar terug begonnen ze met de dag van de secretaresse en nu blijkt er ook een verkiezingsdag waarop de tandartsassistente van het jaar gekozen wordt. En eerste donderdag van de maand maart is het de dag van de doktersassistente. Een dag voor psychologisch assistenten is er niet, dat weet ik zeker, want ik ben er zelf een geweest. Is er al een dierenartsassistentendag? Weet iemand dat? Ik stel voor dat we gewoon één dag in het jaar assistentendag vieren met alle assistenten. Krijgen ze allemaal een bos bloemen en een dikke zoen van de baas.

Rondom eten is er ook van alles te vinden. De pizza dag had ik al gemeld. De laatste vrijdag in maart is het nationale pannenkoekdag. Ik dacht, ik zoek eens op appeldag, maar die bestaat niet. Die bestaat wel, maar ze bedoelen hier een soort dieet. Als je een dag in de week alleen maar appels eet, val je wel vijf kilo af. Beloven ze op de site.

De vraag is natuurlijk wat willen we met dit soort dagen. Dat is nogal wisselend. Ik zal de bedoeling van handdoekdag op 25 mei even uitleggen. Dit evenement is bedoeld als eerbetoon aan de sciencefictionschrijver Douglas Adams. Eerste gedachte: ‘huh, dat is vreemd.’ Maar de handdoek is in zijn boeken een terugkerende handigheid die elke intergalactische lifter bij zich moet hebben, het is maar dat je het weet.

De aller, allermooiste dag vond ik in de maand mei. De eerste zaterdag in mei is het – nee, niet gaan lachen, het is echt waar – de internationale dag van het naakt tuinieren. Wie doet er mee?