Parapluwoorden

Sinds ik het boek Waaiwoorden van Thomas Verbogt heb gelezen, ben ik gefocust op vreemde en raar gekozen woorden. Het boek gevuld met columns over woorden ‘uit de waan van de dag’ zoals hij dat noemt en waar hij diep over nadenkt of zich over verbaast. Nieuwe woorden, zoals ontspullen, en woorden die al langer bestaan. Als je er eenmaal op let kom je ze elke dag tegen, op tv en radio, in de krant en in de wekelijkse reclamefolders.

Het televisieverslag over koningsdag is een voorbeeld waar je prachtige woorden kan horen, live uitzending en dan maken de verslaggevers en andere deelnemers weleens een foutje of verzinnen terplekke een nieuw woord. En ja hoor, de burgemeester had een prachtige: De gemeente Zwolle had voor deze dag ‘een parapluplan’ gemaakt. De journalist, die de burgervader interviewde, had het ook door en vroeg om uitleg. Dat was een plan om de koninklijke gasten van een paraplu te voorzien als het regende, was het antwoord. Duh!

Ik dacht nog, hoe lang zullen ze hier wel niet over vergaderd hebben? Want als je er goed over nadenkt komt er veel bij kijken. Je moet het hebben over de kleur en of de prinsesjes al te oud zijn voor een Nijntje kinderparaplu. Ze moeten zich zeker afvragen of de plu van de koning groter moet zijn dan die van de andere gasten en of het regenscherm van de koningin bij haar outfit moet passen. En ik hoop dat ze nagedacht hebben over hergebruik bij andere evenementen. Uit hoeveel pagina’s bestaat zo’n plan dan uiteindelijk en mag ik het een keer lezen? Hadden ze om de honderd meter een gevulde paraplubak verdekt opgesteld? Op die laatste vraag kreeg ik nog antwoord tijdens de uitzending, heel even was er iemand in beeld die met de armen vol met paraplu’s liep te zeulen. De hele route? Dan was die bak misschien toch slimmer geweest. Ik bedacht dat er voor deze figuur een rol in december is weggelegd, bij de sinterklaasintocht als paraplupiet. Stel nou, dat er een paraplumoment was geweest, dat de weergoden het plan effe moesten testen, wat hadden ze dan daarna met de paraplu’s moeten doen. Had die persoon dan met die zeiknatte paraplu’s in zijn armen in het gevolg van de koning moeten volgen? Die verdient een lintje!

Wat mij betreft mag het woord parapluplan genomineerd worden voor woord van het jaar 2016. En dan mogen alle andere parapluwoorden ook in aanmerking komen.

 

Vogelaars

Twee vriendinnen waarmee ik vaak lange wandelingen maak, zijn vogelaars. Van die lui met verrekijkers om hun nek en fototoestellen met joekels van telelenzen. Ze herkennen alle geluiden en weten alle namen van de vogels die we onderweg zien. Bij elk piepje, riedeltje en fladdertje staan de dames stil, ’Kijk! Luister!’ Dat maakt dat het eigenlijk vooral langdurige wandelingen zijn, maar de afstand die we afleggen valt reuze mee.

Ik hou van vogels, ik ken de veel voorkomende soorten en ik herken de roep van de mees, het gezang van de merel en het geschreeuw van de mussen. Wij hebben vogelboeken in huis en daar maken Erno en ik aantekeningen in als we bijzondere vogels hebben gezien, zoals kraanvogels en vissende zeearenden in Zweden, maar daar blijft het ook bij. Wat ik wel altijd leuk vind, is de Latijnse naam opzoeken. Die klinken zo mooi.

Hoogtepunt met de wandelmeisjes van het afgelopen jaar was de ontdekking van goudhaantjes bij Zeegse (Latijnse naam: Regulus Regulus). Bomen vol. Zelfs ik werd razend enthousiast en keek door hun verrekijkers naar deze hele kleine vrolijke vogeltjes.

Een paar maanden geleden ontdekte ik drie ransuilen in een doorgeschoten conifeer in de Brinkstraat. Eentje zat uitgebreid te zonnen, de andere twee zaten verstopt tussen de takken. Wat prachtig zaten ze daar met hun parmantige puntoortjes en knalgele ogen in hun grijsbruine verenpracht. Meteen dacht ik aan mijn vogelvriendinnen, kon ik ook een keer opscheppen dat ik iets bijzonders had gezien. Toen ik ze mailde, wilden ze eigenlijk meteen komen met hun kijkers en lenzen. Vorige week was het zover, op woensdag liep ik met de ene vriendin naar de Brinkstraat en op vrijdagochtend met de andere vriendin. Nummer een had pech, het regende, hagelde en waaide. Tussen de takken was nog net een snavel en een oortje te zien. Vriendin twee had mazzel, het was prachtig weer en na een wandeling van ruim twee uur sloten we af in de Brinkstraat. Ook nu kwamen de uilen niet volledig in beeld, maar lieten wel net iets meer zien.

Toen we naar mijn huis terugliepen, om daar een nieuwe wandelafspraak te maken, zei vriendin twee: ‘als we de volgende keer gaan, zullen we niet bij iedere boom stil staan om vogeltjes te kijken.’ ‘Ach,’ zei ik, ‘dat hoeft niet, het maakt me echt niet uit, ik vind het juist wel grappig als ik jullie zo enthousiast zie.’ We kwamen tot een compromis, op de heenweg stappen we bij de volgende wandeling stevig door en op de terugweg mogen ze vogeltjes kijken.

 

Ik mis V&D

Niet dat ik er nou heel veel kocht, maar ik mis de V&D nu al. De beste kwaliteit herenzakdoeken hadden ze. De uitverkoop van het warenhuis was altijd geweldig. Ik kocht er eens een prachtige paarse jas van ontwerper Mart Visser voor nog geen veertig Euro, de nieuwprijs was ongeveer tweehonderd. Misschien zijn ze door dat soort idiote prijzen wel onderuitgegaan. Ik mocht er ook graag jurkjes kopen, mijn wilde oma jurk komt uit hun rekken. De sjaals en mutsen van V&D waren ook mooie producten, bij elke jas was er een passende kleur te vinden. Vroom is niet de enige winkel die ik mis, zo was er een schoenenwinkel in het centrum van Assen, waar ik betaalbare smalle leren laarzen kon kopen voor mijn spillebenen.

Ik schrok dat Perry over de kop ging, daar heb ik ooit de beste wandelschoenen gekocht die ik ooit heb gehad. Donkerbruin leer, Vibram zolen. Toppers waarbij alle dure merken van deze tijd bij verbleken. Al dat zogenaamd waterafstotende textiel haalt het niet bij de echte leren wandelschoenen van Perry.

En als we het dan toch over winkels hebben, de Hema is absoluut niet meer wat het geweest is. Die nieuwe hippe indeling, ik kan niets meer vinden. De Hema had altijd iets eigenzinnigs, maar ze lopen tegenwoordig veel te veel met de massa mee. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, hun opblaasbare Takkie van ongeveer 2 meter lang en hun tompouce luchtbed vond ik fantastisch.

Dat er steeds meer winkels verdwijnen, lijkt soms op de vraag: wat was er eerder het kip of het ei. De internetwinkels krijgen de schuld van de faillissementen. Komen er internetwinkels omdat de straatwinkels verdwijnen of is het andersom? Zelf dacht ik dat ik nooit via internet zou gaan kopen, toch zijn de boeken er echt goedkoper én ik heb bij Bolcom de keus of ik nieuw of tweedehands leesvoer koop. Kleding kopen via internet kan ik me nog niet zo voorstellen, ik moet het aanhebben en in de spiegel zien. Ik schaam me nog steeds dood dat ik in een winkel in Assen een winterjas heb gepast en die met veertig procent korting op internet heb gekocht. Misschien is dat over een aantal jaren heel gewoon, paswinkels waarin ze van alles maar een exemplaar hebben in alle maten en dat je na het passen je kleding op internet besteld. Dat moet ik dan maar naar de ideeënbus van Zalando sturen, dat ze bij iedere Albert Heijn een pas- en kijkwinkeltje inbouwen. Of gewoon alleen maar een paskamer met een grote spiegel, zodat je de jurk meteen kan terugsturen als die niet past of als je voor die enorme spiegel staat en hardop denkt: ‘oh jee, ik ben net een rolmops in deze jas.’

Oma’s wilde jurk

Op een zondagmorgen blader ik door mijn klerenkast, dat niet, deze niet of die toch wel? Voorjaar, maar wel een koud windje. Wat trek ik in vredesnaam aan voor huiswarmingfeestje van onze neef en zijn vriendin? Zin in een jurk, maar dan met een warme maillot eronder. De fladderjurk, roze en blauwe batik en heel wijd, is nog te fris. Een strakke kan, maar er zit nog een winterkilootje in de weg. Ik trek de wilde jurk uit de kast. Die is rood met zwart en witte bolletjes en tussendoor tijgerprint. En niet te vergeten nepleren schouderstukken. Als ik voor de spiegel sta vraag ik me af of het nog wel kan, zo’n heftig printje. In gedachten en mijn fantasie hoor ik mijn kleindochter zeggen: ‘natuurlijk oma, je zegt toch altijd dat niemand zich iets van de mode moet aantrekken, maar aan moeten doen wat ze zelf mooi vinden!’ ‘Ach ja meisje, dat is ook zo, dit is gewoon oma’s wilde jurk.’

Dit gesprek zou in werkelijkheid ook plaats kunnen vinden. Als Evie een keertje klaagt dat de meiden in de klas haar kleren niet leuk vinden, zeg ik altijd tegen haar dat ik het juist zo leuk vind dat ze een hele eigen smaak heeft. Vaker is het zo dat het haar absoluut niet interesseert wat ze aanheeft. En daarin lijkt ze wel een beetje op mij, over het algemeen ben ik tevreden met een spijkerbroek en een T-shirt. Maar jurken vind ik ook geweldig, moet ik echt netjes dan ga ik ook echt los. Maar het toppunt van stoer vind ik toch een jurk, een legging, dikke wollen sokken met klompen eronder en een pet op. De kans is groot dat ‘mijn klasgenoten’ dan ook zullen zeggen dat ze mijn kleren niet mooi vinden. Maar Evie kan er ook uitbundig uitzien op een feestje of als ze zin heeft. Want naast alles wat ze bij en over elkaar aantrekt, heeft ze prachtige jurken die vaak door haar grandma in Amerika zijn gekocht. Jurken met roesjes, kantjes en tierelantijnen.

Ik mijmer verder voor de spiegel en bedenk dat de oma’s van nu zo anders zijn dan de oma’s van vroeger. Mijn oma droeg thuis alleen jasschorten en daarbuiten had ze bloemetjesjurken of plissérokken aan. Mijn moeder was moderner en kocht haar kleding in Scandinavische winkels, grote prints en felle kleuren. Maar toch zag ze er ouder uit dan de oma’s van vandaag.

Ik twijfel niet langer en besluit mijn wilde jurk aan te houden. Ik hoor bij de oma’s van nu!

 

Lentecadeautje

Dinsdagavond keek ik op de weer-app, wat voor weer het de volgende dag zou worden. Even kijken of ik een beetje hondenwandelweer kon verwachten. De voorspellingen waren niet zo best. Regen om halfacht bij Bincky ’s eerste ronde en plensbuien om halfelf bij de tweede ronde. Een beetje saggerijnig stapte ik mijn bed in, ik heb dit voorjaar zo’n enorme behoefte aan lentezon.

s ‘Nachts schrok ik ineens wakker, dikke regen of was het knallende hagel? Plotseling een lichtflits en toen donderde het onweer over het dorp. Hond in paniek en dan doe ik geen oog meer dicht voordat alles weer rustig is. Vreemd dat hij tegenwoordig zo bang is voor onweer, de eerste acht jaar van zijn leven keek hij niet op of om, hij mafte gewoon verder. Ouderdom? Een keer alleen thuis toen de donder rommelde? Wij weten het niet. Van het knallende vuurwerk – waar hij vroeger gewoon op afliep – raakt hij ook helemaal in de stress.

Woensdagochtend werd ik hondsmoe wakker, onrustig geslapen en geen zin in een regendag. Maar het regende niet, het was kraakhelder! Op het zandpad achter het Plaggenveld zag ik de witte wieven boven de weilanden zweven. Frisse lucht, geen pollen, alles was schoongespoeld door de regen

Na mijn dagelijkse opruimronde door het huis ben ik in de tuin in het zonnetje gaan zitten met een kop koffie, achterover, ogen dicht en genieten.

Toen ik om halfelf ging wandelen, trok ik voor de zekerheid mijn jas aan en ruimde de tuinkussens op. Maar ik liep nog niet halverwege de Wiek of het was al te warm. Jas om mijn middel geknoopt en vooruit met flinke pas. De eerste wandeling zonder jas dit voorjaar! Ik liep al te zingen en was mijn saggerijn van de avond daarvoor allang vergeten. Ik ben naar mijn favoriete plekje gelopen, het iets te hoge bankje bij het Bollenveentje. Als ik daar zit moet ik altijd aan die drie kleine kleutertjes op het hek denken, als ik met mijn benen heen en weer zwaai. Soms, als het bankje bezet is – en ik me al een hele wandeling loop te verheugen – kan ik teleurgesteld zijn dat meer mensen die plek kennen.

De natuur was die woensdagmorgen fluisterend stil, geen zuchtje wind, alleen het zingen en kwetteren van de vogels en mijn voetstappen. Geen verkeer te horen. Wel het geluid van een vliegtuig hoog in de strakblauwe lucht, maar als ik die ruis uitzet, waan ik me een eeuw terug. Bedankt weergoden, voor dit lente cadeautje op woensdagmorgen!

 

 

 


 

Digibeet

Bijblijven in dit digitale tijdperk valt soms niet mee. Het is hard werken voor diegenen die er niet van jongs af aan mee opgroeien. Bij ons thuis loopt Erno voorop. Hij zoekt het uit, leert er mee werken en legt het mij dan uit. Ik heb bewust dezelfde smartphone gekozen, want als ik het niet begrijp kan hij het me uitleggen of zaken aanpassen.

Als ik kijk hoe gemakkelijk het de jongeren afgaat – vooral kinderen in de leeftijdscategorie van mijn kleinkinderen – sta ik versteld wat ze allemaal kunnen, durven en vooral doodnormaal vinden op het wereldwijde web.

Felix is nu zes jaar en heeft een oude tablet waar hij spelletjes op doet. Als ik vraag of hij het me wil uitleggen, zegt hij, terwijl zijn kleine vingertjes over het scherm razen: ‘dat is heel makkelijk hoor, je doet zo, zo en dan zo’. Daarna moet ik het snappen, maar ik begrijp er geen snars van. Felix doet nog een poging: ‘kijk, dit ben ik en ik ga die anderen vernietigen en dat zijn hindernissen’. Oké, helder. Maar ik struikel over dat vernietigen en dat hij zichzelf identificeert met het poppetje op het scherm.

Evie heeft vorig jaar op haar verjaardag de oude veegtelefoon van haar moeder gekregen. Een uitgekleed abonnement dat geschikt is voor kinderen. Ik vraag me dan eerst wel af waarom een kind van negen een telefoon moet hebben. Maar met al die werkende vaders en moeders, oppassende oma’s en opa’s, voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang moet je toch wat om contact met je kind te houden. Evie WhatsApp’ t me wel heel veel kusjes en hartjes en dat is natuurlijk genieten.

Enfin, als alles het doet, vind ik smartphones, computers en tablets best handig en leuk. Maar mijn hemel, als ‘t het niet doet. Wat een ellende. Wat een tijdvreters zijn het dan. Als je een nieuwe laptop koopt. Nog grotere ellende. Hoe krijg ik dan de mail weer werkende? Of hoe krijg ik alle onzin eraf die ik niet wilt hebben? Ik doe geen spelletjes, kijk geen films, opzouten met kant en klare apps, ik bepaal zelf wel wat ik wel en niet wil.

En toen was ik ook nog zo stom om een website te willen. Iedere keer als ik eraan begon, stuitte ik op grote problemen. Gelukkig was daar in de zomer van 2015 Loes Tjassens. Ze zit nog op de middelbare school, maar ze kon me wel al helpen om een website te maken! Een hele klus en daarna nog uittesten op familie en vrienden. Maar nu is het echt zover. Naast de columns, die ongeveer een week eerder op de website van Zeijen zijn gepubliceerd, is er nog meer te zien en te lezen op: www.elswindau.nl

 

En Loes, nog bedankt! Je hebt me fantastisch geholpen!

Gevoel van veiligheid

Een schijtlaars, dat ben ik. Een bangerd. Mijn hele leven al. Als kind was ik bang in het donker en voor kinderlokkers. Later veranderde dat in angst voor inbrekers en andere enge mannen. Toen ik tussen twee huwelijken een tijdje alleen woonde, barricadeerde ik voor het slapen gaan de voordeur en dan lag ik soms nog uren verstijft in bed als ik dacht iets te horen. Ik moest er niet aan denken dat er vreemden in mijn huis zouden gaan snuffelen naar de waardevolle spullen die ik nooit gehad heb.

Misschien lag het aan de grote stad, want sinds we in Zeijen wonen, heb ik daar vrijwel geen last meer van gehad. Ik voelde me hier meteen veilig. Thuis, in het dorp en in de wijde omtrek. Een paar nachten alleen zijn als Erno een weekendje met vrienden op stap gaat, maakt me niet uit. Ik slaap dan onrustiger maar bang ben ik niet. Ook niet als ik wandel in de omgeving van Zeijen, uren loop ik in mijn eentje met de hond door het bos, langs de hei en op de fietspaden. Een keer kwam ik iemand tegen die ik niet helemaal vertrouwde, ik heb net gedaan of ik een telefoongesprek voerde. Natuurlijk gebeurde er niets. Op een ander moment heb ik een dronken jager bijna van het bruggetje over de Wiek in het water geduwd toen hij binnen mijn comfortzone kwam. De waarschuwing dat ik het echt zou doen was genoeg om hem te doen afdruipen.

Tot zover mijn veilige gevoel. Eerst geruchten dat er insluipers in tuinen aan de Reeërweg zijn gesignaleerd. Vervolgens het verhaal van een stelletje kerels die de deuren langs gaan zogenaamd om de cv-ketel schoon te maken. Tot slot vertelde een bewoonster dat er in de Margrietstraat kortgeleden een poging tot inbraak is geweest. De deurklink van de achterdeur was afgebroken en het slot ontwricht. Nou, en toen was het gedaan met mijn rust. Ik zei nog tegen Erno, ‘mij moeten ze eigenlijk nooit vertellen dat er is ingebroken, want dan doe ik geen oog meer dicht.’ Aldus geschiedde. De avond nadat ik het verhaal hoorde, heb ik het wasrek tegen de achterdeur gezet, als ze dan probeerden binnen te komen, veroorzaakte dat zo’n herrie dat we meteen wakker zouden zijn. Terwijl er al jaren een koord met belletjes aanhangt om me te waarschuwen dat er iemand binnenkomt als de deur van het slot is. Maar dacht je dat ik die nacht kon slapen, nee hoor, bij elk gerucht zat ik rechtop in mijn bed. Wat een aansteller, denk ik dan bij mezelf, want onze Bincky begint meteen te blaffen als er ook maar iets vreemds is.

Inmiddels slaap ik weer goed maar er is iets fundamenteel veranderd. ’s Morgens wakker worden en er met een glimlach achter komen dat de achterdeur de hele nacht wagenwijd heeft opengestaan, zal hier nooit meer gebeuren. Elke avond controleer ik nu alle deuren en ramen.

 

 

Houtkachel

Er zijn een paar regels waarmee Hagenezen in den vreemde laten horen hoe Haags ze kunnen praten:

‘Kom je thuis, kachel uit, wijf uit. Kind in de zeik. Sta je met je kouwe klauwe hout te hakken. Mot je met die kouwe klauwe ook nog eens hout in de kachel douwe.’

Van wie de tekst is, kan ik niet achterhalen. Volgens mij is het van de clichémannetjes, twee plat Haags sprekende personages van van Kooten en de Bie.

Ik ben opgegroeid in Den Haag. We woonden in een etagewoning, maar we hadden wel een open haard. Mijn vader stond op het balkon hout te hakken. Als hij ging fietsen en hij zag ergens hout liggen, nam hij stukken mee in zijn fietstas. Soms bezweek zijn fiets bijna onder het gewicht. Veel voorraad hadden we niet, daar was geen ruimte voor.

In alle schoolvakanties gingen we naar de Veluwe, in een vakantiehuis met een open haard, een allesbrander en een kolengestookt fornuis. Daar heb ik dikke boomstammen leren zagen met een trekzaag in een houtbok. Ik heb dus zeker uit mijn jeugd mee gekregen dat het gezellig is om bij het houtvuur te zitten en dat met bijlen en zagen spelen geweldig mooi werk is. Het was daarom niet raar dat ik zeker wist dat er naast een grote werkplaats, een open haard moest zijn, toen we een huis in het noorden zochten. Dat binnenbrandje heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een houtkachel.

Ik geniet er elke keer weer van als het stookseizoen is begonnen. De stoere meid uithangen als ik op mijn klompen hout ga halen uit het houthok achter in de tuin. Aanmaakhoutjes hakken. Elke ochtend de kachel schoonmaken, aslade legen.

Hout bestellen we altijd gekloofd en wel, maar soms krijgen we een boom en dan staan we samen met rode bezwete koppen stammetjes te klieven, te hakken en te zagen. Daarna smaakt de erwtensoep extra lekker.

Het stookseizoen loopt nu al zo’n beetje op zijn eind, nog een paar weken, dan gaat de houtmand naar de schuur. Alles wordt schoongemaakt. Er liggen dan alleen nog een paar blokjes hout onder de kachel voor een kille voorjaars of zomeravond totdat we de lekkerste warmte – de kachelwarmte – weer echt nodig hebben in het najaar.

Ik probeer ook maar wat

 

Begin februari was het een jaar geleden dat ik met deze wekelijkse column op de website van Zeijen ben begonnen. Nog steeds spreken dorpsgenoten me aan, ze noemen een verhaaltje dat ze leuk vonden of vragen hoe ik toch iedere week aan een onderwerp kom. Dat laatste was voor mijzelf ook de vraag toen ik begon. Hoe lang ga ik dat volhouden? Maar het lijkt wel of alles een onderwerp kan zijn. Noem een woord en ik schrijf erover.

Soms krijg ik de vraag of ik voorbeelden heb. Iemand als voorbeeld hebben is prima, na-apen werkt niet. Er zijn columnschrijvers die ik goed vind, ik lees hun werk om ervan te leren. Hoe bouwen de schrijvers hun verhaal op, hoe maken ze het verhaal mooi rond. Hoe verhoudt de titel zich tot de inhoud.

Ik ben een grote fan van Tommy Wieringa. Zijn columns in de zaterdagbijlage van het Dagblad van het Noorden lees ik altijd het eerst. Scherp en meedogenloos veegt hij de vloer aan met vluchtelingenhaters. Ik hou van zijn volle poëtische zinnen, terwijl ik zelf liever kleine en eenvoudige taal gebruik.

De verhaaltjes, ook in DvhN, van Ed van Tellingen over zijn autistische zoon in ‘Joost en zo’ vind ik prachtig. Zijn zorgen en dilemma’s, maar ook het plezier dat hij met Joost beleeft, beschrijft hij zo eerlijk en integer. Knap vind ik dat hij ogenschijnlijk dezelfde belevenissen steeds weer verrassend weet te brengen.

Met René Diekstra heb ik een sterk wisselende relatie. Nooit denk ik matig stukje, het verhaal deugd of ik vind het slecht. Als hij over depressie en suïcide schrijft is hij steengoed maar als hij andere onderwerpen aansnijdt, heb ik vaak iets van ‘dit had hij van mij mogen laten’. Smaken verschillen.

Als je van columns houdt, moet je echt die van de helaas jong overleden Martin Bril lezen, zijn column rokjesdag is legendarisch en zelfs verfilmd.

Bij schrijver Thomas Verbogt heb ik een jaar geleden een workshop column schrijven gevolgd. Het was meer een hoorcollege in de vorm van een podiumoptreden. Enthousiast geworden door zijn pleidooi voor het korte verhaal ben ik een paar weken later vrij impulsief met mijn columns op deze website begonnen.

Als ik namen van bekende columnschrijvers op een rijtje zet, zie ik ineens hoe weinig vrouwen ertussen zitten. Natuurlijk Aaf Brandt Corstius en Sylvia Witteman over hun hilarisch chaotische leven, deze twee vrouwen lees ik graag.

En ik zelf? Ik ben absoluut nog een beginneling. Ik probeer maar wat en soms pakt het goed uit.

 

Werkeloos

Tegenwoordig moet je zeggen dat je tussen twee banen bent, het liefst nog in het Engels ‘In between jobs’. Vind je dat een te moderne uitspraak, dan mag je nog net zeggen dat je werkzoekende bent. Ik weet nooit zo goed welk woord ik zelf wil gebruiken. Werkeloos is een rotwoord, klinkt lui.

Bij de herverdeling van het huishoudelijk werk is – toen ik mijn baan verloor – die taak geheel bij mij terecht gekomen. Ik werk dus wel degelijk, maar binnenshuis en onbetaald. Veel mensen die datzelfde werk buitenshuis doen krijgen daar gewoon salaris voor. Baanloos, ach van mij mag het, ik heb geen betaalde baan, maar betaaldebaanloos is zo’n vreemd woord. Om nou te gaan vertellen dat ik al drie jaar tussen twee banen zit op mijn zestigste. Dan begint iedereen toch terecht te lachen. Met een sabbatical van drie jaar kom ik ook niet weg.

Zo zeg ik ook liever dat ik ben wegbezuinigd in plaats van dat ik ontslagen ben. Het komt op hetzelfde neer, maar bij ontslag denken anderen altijd meteen ‘Wat heeft die voor ergs uitgespookt dat ze ontslagen is?’ Ik deed gewoon mijn werk en toen bedachten de heren zorgverzekeraars dat het goedkoper is om net afgestudeerde academici zonder ervaring het werk te laten doen in plaats van Hbo’ers met bakken vol ervaring. Dus werd ik om economische redenen ontslagen, wegbezuinigd wat mij betreft.

Hoe groot is de kans dat ik nog een betaalde baan vind? Ik weet het werkelijk niet. Als ik vanuit de werkgevers denk, is de kans klein. Er zijn genoeg vakgenoten met veel ervaring van rond de veertig die zoekende zijn. Net zo duur maar ze gaan veel langer mee. Maar aan de andere kant weten ze niet wat ze missen. Charmante, hardwerkende vijftigplusser met ook nog een arbeidshandicap, dat is een bak subsidie die een werkgever dan krijgt.

Maar wil ik nog wel in de geestelijke gezondheidszorg werken of moet ik iets totaal anders gaan doen? Ik weet het niet. Met schrijven – en dat is wat ik het liefst doe – is geen droog brood te verdienen als je geen Harry Potterboeken schrijft. De meeste schrijvers hebben er een baantje naast en schrijven in hun vrije tijd. Heeft iemand een tip voor een baantje ernaast? En zo niet, dan zit er dus niets anders op dan mezelf als een soort ‘jonge pensionado’ in het hokje ‘fitte, frisse en vrolijke oma’s’ weg te zetten. Mijn leef en werktempo heb ik inmiddels al aangepast.